Hoofdstuk 6: Een schokkende ontdekking

De volgende ochtend, halverwege de vakantieweek, ben ik razend nieuwsgierig hoe het is afgelopen met het huwelijk tussen Jacoba en Humphrey. Alleen slaapt mijn moeder een uurtje uit en ik durf niet in het losbladige boek te verdwijnen voordat zij naar haar werk is vertrokken. Opnieuw geeft de encyclopedie uitkomst. De betreffende passage is gauw gevonden. Met afschuw lees ik dat Humphrey zijn Jacoba na een paar jaar huwelijk heeft laten zitten en uiteindelijk zelfs tegen alle regels van de etiquette in met de hofdame Eleonora is getrouwd en twee kinderen bij haar heeft verwekt. Dat had je kunnen weten Jacoba!

Per ongeluk valt mijn oog op een ander stukje in de tekst en mijn hart staat stil: “Johan van Beieren, de oom en tegenstander van gravin Jacoba, werd vermoord omdat iemand gif op de bladeren van zijn gedenkboek had aangebracht. De echtgenoot van Jacoba’s enige halfzus belandde als verdachte op het schavot.”
Er gaat een schok door me heen. Dat is de methode uit De naam van de roos, het voorbeeld dat ik had gegeven. Ze hebben de oom van Jacoba daar dus werkelijk mee vermoord! Het was een gemene man, slinks en achterbaks. Hij deed alles om haar dwars te zitten en dat lukte hem ook, maar dat is toch nog geen reden om iemand zomaar te vergiftigen en te doden?!
Blijkbaar heeft Jacoba’s zwager dat gedaan. Was die er die bewuste avond bij? Of heeft een van de anderen hem dit idee aan de hand gedaan? Voor deze daad is hij uiteindelijk op het schavot terechtgekomen. Dat betekent volgens mij dat ze hem hebben opgehangen of dat zijn kop er met een zwaard afgeslagen is.
Mijn handen trillen. Ik moet even een slok water drinken om tot mezelf te komen. Maar het helpt niet. Mijn lijf bibbert tot in mijn ingewanden.
Plotseling verschijnt mijn moeder in de keuken. Ze is al aangekleed en ik heb haar niet eens in de douche gehoord. Zo ver weg was ik met mijn gedachten. “Wat zie je bleek. Gaat het wel?” vraagt ze. Ik knik en mompel iets over net ongesteld geworden zijn. Ik kan toch moeilijk zeggen dat ik een moord op mijn geweten heb? Misschien wel twee, als je de dader meerekent. Want doordat ik hen dat geniale idee van gif op de bladeren aan de hand heb gedaan is oom Johan gestorven en de man van Jacoba’s halfzus ook.
Om nog meer lastige vragen te ontlopen, ga ik in de huiskamer op de bank zitten, terwijl mijn moeder verder in de keuken rommelt. Voordat ze vertrekt, brengt ze me nog een beker warme chocolademelk. Dan is ze weg en daalt er een onprettige stilte neer in huis. Ik moet hier weg. Akelige gedachten malen verschrikkelijke rondjes in mijn hoofd. Ik wil naar buiten. Lopen!
Mijn winterjas ligt in mijn slaapkamer, klaar voor een volgend avontuur, maar ik moet er even niet aan denken. Het boek verstop ik onder het matras, dat wil ik voorlopig niet meer zien. Kijk eens in wat voor problemen het mij gebracht heeft. Met mijn jas pas half aan daal ik de trap af. Op woensdag bakken ze beneden altijd de heerlijkste krentenmikken waar normaal het water van in je mond loopt. Vandaag draait mijn maag echter om bij de geur.
Wanneer ik de buitendeur achter me dicht trek, weet ik even niet goed welke kant ik op zal lopen. Ik wil niet linksaf richting het kasteel, al staat dat er niet meer, en ook niet rechtsaf waar de Koemarkt mij doet herinneren aan het klooster van Anna Christina. Ik besluit op de Kaasmarkt nog voor het stadhuis af te slaan en zet het op een lopen. Op de Gedempte Where sla ik rechtsaf tot het kruispunt en moet ik bij het stoplicht heel lang wachten voordat we mogen oversteken naar de Hoornselaan. Dan loop ik almaar rechtdoor. Gewoon domweg de weg volgend. Ik kijk niet meer op of om, maar zet er stevig de pas in. Dat helpt.
Bij het Wormerplein heb ik bedacht dat ik de moord niet zelf heb gepleegd en dus geen moordenaar ben. Bij de Praxis zeg ik tegen mezelf dat de gifmenger net zo goed een van de andere genoemde opties had kunnen kiezen. In de bocht naar de vuilstort sus ik mijn eigen geweten met de gedachte dat moordenaars in de middeleeuwen een harde straf te wachten stond, dat wisten ze van tevoren. Maar het duurt helemaal tot midden in Kwadijk voordat ik weer enigszins rustig ben. Een sterke kop koffie in het plaatselijke café doet de rest. Eén ding is me vooral duidelijk geworden. Ik heb invloed op het verleden en dat is eng.
Uiteindelijk neem ik een bus terug naar huis. Ik heb genoeg van lopen en ook even van tijdreizen. Op de terugweg koop ik verse vis en allemaal lekkere groenten. De hele middag sta ik in de keuken om mijn moeder te verwennen. Wat is ze verbaasd als ze na een vermoeiende dag hard werken thuiskomt en zo voor het avondeten kan aanschuiven. Ze maakt meteen een opmerking dat mijn puberteit nu hopelijk voorbij is, waar ik wel om moet lachen. Opnieuw hebben we een prima avond samen en tegen de tijd dat ik ga slapen voel ik me alweer een stuk beter dan vanmorgen. Ik heb besloten om het losbladige boek morgen terug te brengen naar de bibliotheek. Het is afgelopen met reizen door de tijd. Veel te gevaarlijk!