Hoofdstuk 2: Een bijzondere ontmoeting

Piep. Piep. Piep. Het alarm van mijn wekker wekt me de volgende morgen uit een diepe slaap. Ik lig in mijn bed, gewoon thuis in mijn eigen vertrouwde kamer. Alleen heb ik mijn kleren van gisteren nog aan. Het boek ligt opengeslagen op mijn buik, alsof ik al lezend in slaap ben gevallen.

Ik slaak een zucht van opluchting. Gelukkig ben ik niet blijven steken in een of andere eeuw van lang geleden! Ach, dat kan ook helemaal niet. Een mens kan toch niet terugreizen door de tijd? Maar heb ik het dan allemaal alleen maar gedroomd, of gelezen? Er is geen tijd om daar langer bij stil te staan. Over een paar minuten roept mijn moeder voor het ontbijt. Snel trek ik nog even schone kleren aan. Wat is dat? Achterop mijn shirt zitten groene vegen van een boomstam en de kontzakken van mijn broek zijn nog licht vochtig...
Als mijn moeder voor de tweede keer roept schuif ik aan voor het ontbijt. Op haar eigen onhandige manier probeert ze het weer goed te maken na de ruzie van gisteravond. Ze voert allerlei excuses aan voor haar overdreven gedrag. “Het is gewoon erg druk op mijn werk en dan wil ik me niet ook nog zorgen om jou hoeven maken.” Ik reageer maar half. Mijn gedachten zijn er niet bij. Al ben ik allang blij dat het weer goed is tussen ons. Wanneer ze vraagt of ik het goed vind dat ze ook in de herfstvakantie een paar dagen gaat werken, ga ik daar gretig op in. Dan kan ik op mijn gemak verder lezen in mijn magische boek. Misschien is het niet verstandig om me te verdiepen in die handgeschreven tekst als je daarmee terugschiet in de tijd, maar ik ben te nieuwsgierig om het boek voortaan te laten liggen.
Helaas moet ik eerst nog naar school. In gedachten fiets ik er naar toe en ook tijdens de lessen ben ik er met mijn aandacht totaal niet bij. Milan zoekt af en toe mijn aandacht, maar ik negeer hem. Wanneer we vaste verkering hadden gehad, zou ik hem zeker in mijn geheim inwijden. Nu we samen nog het spel van aantrekken en afstoten spelen, is ons contact veel te verwarrend en te onzeker om mee om te gaan. Ik heb wel wat anders aan mijn hoofd. Zelfs als de docent vraagt wie er op de zaterdag aan het eind van de vakantie van plan is naar een schoolfeest te komen, steek ik mijn hand niet op. Hoe Milan ook gebaart dat hij graag wil dat ik meega.
Zodra de bel voor het einde van de laatste les geklonken heeft, schiet ik langs alle tafeltjes door naar buiten. Ik wens niemand een goede herfstvakantie, maar spring op mijn fiets en sprint naar huis. Geen tijd om thee te zetten. Meteen kruip ik boven op mijn bed waar het boek al geduldig op mij ligt te wachten. Ik wil mij net lekker installeren als ik me bedenk. Stel dat ik weer naar die kale open vlakte word teruggeschoten, dan kan ik dit keer beter mijn jas bij me hebben. Dus trek ik de jas aan die ik net bij binnenkomst inderhaast op de grond heb gegooid en ga alsnog lekker op bed zitten. Dat is wel een beetje warm, maar het moet.
Vol verwachting sla ik het boek open. Het hoofdstuk over 1075 sla ik over. 1417 lees ik op de volgende bladzijde. Hé, dat is gek. Ik zou toch zweren dat ik gisteravond een ander jaartal had gezien. Verbaasd blader ik verder: 1536, 1600, 1779. Hoe vreemd. In mijn geheugen stonden daar gisteren echt andere getallen! Nou ja, ik kan me natuurlijk vergist hebben.
Het hoofdstuk over 1417 begint als een sprookje: “Er waren eens een graaf en een gravin. Zestien jaar lang moesten zij op de komst van hun eerste en enige kindje wachten. Toen de baby zich eindelijk aandiende was het niet de zoon en erfgenaam waar graaf Willem op had gehoopt. Het kind bleek een meisje en op 16 juli 1401 hield men het ten doop met de naam Jacoba. Verwondering alom, want zowel de moeder van het kind als de beide oma’s heetten Margaretha. Maar vader Willem, die de graaf was van Holland, Zeeland en Henegouwen, wilde zo graag een jongen dat hij zijn dochter Jacob noemde. Voor de rest van de wereld heette ze Jacoba van Beieren.”
Ik heb de eerste alinea van het handschrift gelezen. Voel ik al iets? Gaan de letters al draaien? Misschien moet ik niet te ongeduldig zijn. Gisteren gebeurde het ook pas na een tijdje. Dus lees ik braaf verder. Over Jacoba die pas vijf jaar oud is als zij aan ene Jean wordt uitgehuwelijkt. Vijf jaar? Dat is jong! Jean is dan ook niet zomaar iemand, hij is de zoon van de Franse koning.
Weer leg ik het boek weg. Die Jacoba, zou dat het meisje in het medaillon zijn? Haar uiterlijk heeft wel iets jongensachtigs. Misschien kwam dat doordat haar vader eigenlijk liever een zoon had... Ik wrijf over haar afbeelding. Het is warm in mijn kamer met mijn jas aan. Opeens hoor ik de voordeur open gaan. Mijn moeder komt thuis van haar werk. Zij is laat en heeft patat meegenomen omdat ze niet meer wil koken.
Zonder jas ga ik aan tafel. We eten in stilte, allebei verdiept in onze eigen gedachten. Ze heeft lekkere satékroketten gekocht en ook nog voor ieder een kaassoufflé. In een mum van tijd is alles op en we hebben zelfs geen afwas. Nu kan ik lekker lang lezen. Vooral als mijn moeder na het eten meteen met hoofdpijn naar bed gaat.
Wanneer ik mijn slaapkamer in kom, hoor ik mijn mobiel zachtjes pingen, maar ik laat hem gaan. Het zal Milan wel zijn. Vandaag weet ik even niet wat ik met hem moet. Eigenlijk wil ik alleen maar bezig zijn met het boek. Dus doe ik opnieuw mijn jas aan en kruip heerlijk met de losse bladeren op bed.
Zo geconcentreerd mogelijk lees ik verder. Dat deed ik gisteren ook. Wellicht helpt die concentratie om helemaal in het boek te verdwijnen. Ik leer dat Jean meteen na het huwelijk bij zijn toekomstige vrouw Jacoba en haar familie ging wonen. De Franse koning was bang dat zijn zoon aan zijn eigen hof zou worden vergiftigd. Het kind was pas negen jaar en moest zomaar bij een andere familie gaan wonen. Wat deden ze vroeger toch merkwaardige dingen!
Wat ik lees is niet oninteressant, maar het begint me te vervelen. Ik had gedacht door dit boek zomaar in een andere tijd te kunnen belanden. Het leek gisteren zo echt. Heb ik het dan toch gedroomd? Bijna wil ik de bladeren wegleggen. Dan zie ik bovenaan de bladzijde het kopje 1417 staan, terwijl het huwelijk waar ik over lees in 1406 werd voltrokken. Snel scannen mijn ogen de zinnen op de pagina. Hele alinea’s sla ik over. Tot de plek waar het verhaal zich in 1417 afspeelt. Daar lees ik dat ondanks alle voorzorgsmaatregelen precies gebeurt waar de koning bang voor was: als Jean achttien jaar is wordt hij vergiftigd door iemand die hem een harnas met gif eraan stuurt. Op de vierde april van het jaar 1417 sterft Jean. Hij was op dat moment de kroonprins van Frankrijk. De jonge Jacoba is niet alleen weduwe geworden, ze is van de ene op de andere dag ook niet meer de toekomstige koningin van Frankrijk.
Haar ouders willen haar meteen... wat? Wat staat daar? Opnieuw uithuwelijken? Ik kan het niet goed lezen. En dan opeens, nog voordat ik met mijn ogen kan knipperen, is het al gebeurd. Mijn kamer is weg en ik zit niet meer op mijn bed. De vorige keer stond ik buiten in een open vlakte. Ditmaal sta ik ik in een straat waar druk wordt gebouwd. Overal om mij heen zie ik huizen en mensen. Ik ben in een andere tijd beland. Dat zie ik meteen aan de kleren die iedereen aan heeft. Het is dus werkelijk gelukt om door de tijd te reizen! Ik kijk naar het boek in mijn hand dat dit mogelijk heeft gemaakt. Om zeker te weten dat ik niet droom knijp ik mezelf in mijn arm. Het doet zeer. Dan ben ik nu dus waarschijnlijk in 1417 aanbeland.

Ik kijk om mij heen. Waar ben ik? De straat lijkt wel een beetje op Padjedijk, maar dan van heel vroeger. Rechts op het plein staat nog geen stadhuis. En links... maar wat is dat?! Aan het einde van de straat torent hoog boven de kleine huisjes een heus kasteel uit. Nieuwsgierig begin ik in die richting te lopen. De bouwlieden zijn druk aan het werk en letten niet op mij. Toch wijken ze voor mij uit, ik ben dus blijkbaar niet onzichtbaar. Af en toe fronst er eentje zijn wenkbrauwen wanneer hij mij ziet. Ik zal ook wel een vreemde verschijning zijn in mijn moderne winterjas, op gympen. Niemand zegt iets en ik trek me niets van hun blikken aan, zozeer ben ik in de ban van het kasteel dat ik even verderop zie liggen.

Wanneer ik de straat uit ben, heb ik goed zicht op het enorme gevaarte dat voor mij oprijst. Aan de rand van het water staat een echt kasteel. Compleet met een slotgracht en een ophaalbrug. Nooit geweten dat er vroeger in Purmerend een kasteel stond! Want dat ik in de geschiedenis van Purmerend ben beland is zeker, ik herken de omgeving. Hier aan de waterkant ging ik altijd met mijn vader de eendjes voeren toen hij nog leefde. Het is nu de rand van een groot meer. Het kasteel ziet er spiksplinternieuw uit. Als het nu 1417 is, wat ik denk, dan moet het net gebouwd zijn. Het is groot en vierkant, met op iedere hoek een toren. Ik kan er helaas niet in. De ophaalbrug staat omhoog.
Voorzichtig loop ik eromheen. Als ik me goed oriënteer bevind ik me ongeveer ter hoogte van de Gedempte Singelgracht. Het kasteel stond dus vroeger op het Slotplein waar nu de parkeerplaats is. Hé, wacht eens even, het Slotplein! Zo heet die plek nog steeds en een slot is een kasteel, net als in slotgracht. Daar heb ik nooit bij stilgestaan. Oh, maar dan weet ik ook hoe dit kasteel heet: Purmersteijn! Want partycentrum Slot Purmersteijn zal niet voor niets zo heten!
Wat bijzonder dat ik hier mag lopen, zomaar in een andere tijd. Ik zou willen rennen en springen, zo opgewonden ben ik. Hoe vaak maakt een mens dit nou mee? Maar voor uitgelatenheid is het veel te warm. Ik loop in mijn dikke winterjas omdat het bij ons thuis, ik bedoel in mijn eigen tijd, oktober is en herfst. Waar ik nu ben is het lente. De bomen bloeien en de zon heeft al een beetje kracht. Het is warm en ik doe mijn jas uit. Het boek stop ik in mijn binnenzak, die is heel breed, toch past het maar net.
Als ik verder loop hoor ik opeens een geluidje, alsof er iemand zachtjes zit te snikken. Ik sta stil en kijk om mij heen. Het gejammer komt uit een schuurtje, even verderop aan deze kant van de slotgracht. Eén tel twijfel ik, dan ga ik eropaf.
De kleine schuur is gemaakt van houten planken. Geen idee wat het daar doet. Aan de kant van het water zit een gat waar je normaal een deur zou verwachten. Binnenin bevinden zich verschillende soorten gereedschap, zie ik vanaf een afstand. Wanneer ik dichterbij kom herken ik een ouderwetse ploeg. Aan de muur hangen scheppen en zeisen, rieken en een schaar om schapen te scheren.
Dan opeens zie ik haar. Een meisje van mijn leeftijd, van top tot teen gehuld in zwarte kleren. Ze is in de rouw, gaat het door me heen. Blijkbaar huilt ze omdat er iemand waar ze veel van hield is overleden. Besluiteloos sta ik in de deuropening. Net als ik denk dat ik beter weg kan gaan, kijkt ze op. Die grote neus en die brede kaken.... Ze lijkt precies op het meisje van het medaillon. “Jacoba!!” roep ik verbijsterd uit, “wat doe jij hier?” Het laatste dat ik van haar las was dat ze van Frankrijk onderweg was naar haar huis in Henegouwen. Dat ligt een heel eind van Purmerend. En wat een vreemd toeval dat ik haar hier nu tegenkom!
Jacoba’s verbazing is zowaar nog groter. “Hoe ken je mij?” vraagt ze verschrikt. “Hoe weet jij wie ik ben?” Ik begrijp haar verwarring. Zij heeft nog nooit van mij gehoord, terwijl ik zoveel over haar heb gelezen. Even weet ik niet wat ik moet doen. Ik kan haar toch moeilijk het boek laten zien dat in mijn binnenzak verstopt zit.


Jacoba is nog niet over de schrik heen en ratelt maar door. Dat ze in het geheim naar Purmerend is gevlucht, maar dat iedereen het blijkbaar al weet. Dat haar vader dan wel de graaf van Holland is, maar dat zij hier zelf nog nooit geweest is. “Hoe kan iemand mij dan kennen??”
Ik probeer haar af te leiden. “Niemand weet dat jij hier bent en niemand kent jou hier, alleen ik.” Ze kijkt me onderzoekend aan, haar ogen rood omrand van het huilen. “Heeft vader jou achter mij aangestuurd, als nieuwe hofdame, om mij te troosten?” Zonder mijn antwoord af te wachten, gelooft ze meteen in haar eigen aanname. “Als vrouw alleen mag ik natuurlijk niet over straat en heb ik een chaperonne nodig.” Ze mijmert verder dat het erg lief van haar vader is om iemand als steun en toeverlaat naar haar toe te sturen. Ik kan mijn oren niet geloven. Dat ze in mij haar nieuwe hofdame ziet! Maar het komt mij goed uit en ik laat het er verder bij. Wat kan ik anders?
Het stinkt in de schuur, dat valt me nu pas op. Het ruikt er vochtig en muf. Voor mij zit de dochter van de graaf van Holland. Een meisje van adellijke komaf. Waarom zit zij met haar dure kleren in dit smerige hok in haar eentje te huilen? “Ben je zo verdrietig omdat Jean dood is en jij nu geen koningin van Frankrijk wordt?” vraag ik meelevend. Jacoba zucht. “Dat is nog de minste van mijn zorgen.” Met een witkanten zakdoek bet ze haar ogen. “Ik ben naar slot Purmersteijn gevlucht naar de beste vriend van mijn vader. Mijn ouders willen mij uithuwelijken. Misschien kan zijn vriend hem op andere gedachten brengen. Maar de ophaalbrug bij het kasteel staat omhoog en ik kon niet naar binnen.”
Midden in haar verhaal houdt Jacoba opeens haar adem in en spitst haar oren. Als we buiten duidelijk het ratelen van een koets horen, verschijnt er een glimlach op haar gezicht. Ze springt op, grist haar zwarte rokken bij elkaar en snelt naar buiten. Blijkbaar was dit het geluid waar de verdrietige Jacoba op zat te wachten.
In de deuropening houdt zij haar pas in, kijkt om naar mij en vraagt: “Hoe heet je?” Ik kijk haar recht in de ogen en zeg mijn naam “Elize”. Jacoba lacht haar tanden bloot, wat haar kaak nog breder maakt. “Kom, volg me,” zegt ze met een twinkeling in haar stem. “We gaan Jan Eggert verrassen!” en weg is de jonge vrouw. Voor één moment sta ik als aan de grond genageld. Is het wel verstandig om mee te gaan? De volgende seconde ren ik al achter haar aan. Ik vind het veel te leuk om me in dit avontuur te storten!