Hoofdstuk 5: De waarschuwing

Mijn moeder komt ons huis binnen na een lange werkdag. Ik hoor haar een tas met boodschappen op het aanrecht neerploffen. Deze overbekende geluiden wekken mij uit een diepe slaap. Ik ben weer terug in mijn eigen kamer. Snel doe ik mijn winterjas uit en laat hem op bed liggen naast het boek. Die heb ik morgen weer nodig als ik weer ga tijdreizen. Voor vandaag is het genoeg geweest. Het is pas maandagmiddag, er ligt nog een hele week herfstvakantie voor mij.

“Wat is het hier koud,” klaagt mijn moeder, terwijl ze de thermostaat hoger draait. “Ik was gaan wandelen en toen heb ik de kachel lager gezet. Dat is beter voor het milieu,” hoor ik mezelf zeggen. Wat kan ik de laatste tijd toch geweldig goed liegen. Om het een beetje goed te maken help ik mijn moeder met koken. We eten gebakken aardappeltjes met kipfilet en doperwten, lekker makkelijk.
Onder het eten blijkt dat mijn moeder ook niet wist dat er vroeger een klooster op de Koemarkt was. De naam Jacoba van Beieren zegt haar daarentegen veel meer. Volgens mijn moeder was zij een zeer zelfstandige, onafhankelijke jonge vrouw die vocht voor haar recht en die daarmee een belangrijke positie in onze vaderlandse geschiedenis verwierf. “Het leven zat haar niet mee. Bovendien voerde ze een strijd die van begin af aan tot mislukken gedoemd was,” volgens mijn moeder. Als ik vraag wat ze daarmee precies bedoelt, haalt mijn moeder haar schouders op. “Als vrouw had je vroeger gewoon niks in te brengen.” Ondertussen draagt ze de vuile vaat naar de keuken.
Ze komt terug met een fles cola en een grote bak vol chips. Paprika, lekker, mijn lievelingssmaak! “Morgen wassen we wel af, daar heb ik nu geen zin meer in,” bromt ze en doet de televisie aan. Op het moment dat ik twee glazen uit de kast achter haar pak, hoor ik mijn moeder nog zeggen. “Die Jacoba heeft het wel geprobeerd en dat is ook veel waard!” Met een grote glimlach plof ik naast haar op de bank en samen kijken we de hele avond naar de tv.
Op dinsdagochtend installeer ik me op de al haast vertrouwde manier in mijn winterjas op bed. Ik blader door de losse vellen van het boek met het glimmende medaillon. 1075, 1417, 1419. De bladzijden die ik gelezen heb zijn er nog, maar de volgende titels bevatten andere jaartallen dan in de dagen hiervoor: 1422, 1651, 1703, 1899, die ben ik echt nog niet eerder tegengekomen. Natuurlijk is het mogelijk om over een latere tijd te lezen, maar ik ben het meest nieuwsgierig naar 1422. Ik wil weten hoe het met Jacoba is. De vorige keer heb ik haar zelf niet gesproken.
Mijn moeder had gelijk, zie ik, wanneer ik de handgeschreven woorden van 1422 lees. Nadat die nietsnut van een man, Jan van Brabant, haar zo verraden had door alle erflanden waar Jacoba zo hard voor vocht doodleuk aan haar rivaal oom Johan te geven, liet ze zich eigenhandig van hem scheiden. Sterker nog, ze verklaarde gewoon dat haar huwelijk ongeldig was. De paus had in eerste instantie al geen toestemming voor hun huwelijk willen geven, dus die hele overeenkomst tussen haar en haar neef deugde niet en ze trok zich er niets van aan dat de paus nu weigerde om haar huwelijk alsnog nietig te verklaren. Dat was behoorlijk eigenwijs!
Omdat Jacoba van alle kanten werd tegengewerkt, vluchtte ze naar Engeland. Filips van Bourgondië, een andere neef die ook al op haar erfenis uit was, wilde haar gevangen nemen om zo de macht over haar land te krijgen. Vanuit Henegouwen moest Jacoba door de gebieden van Filips om bij de haven te komen. Ik lees heel aandachtig, in de hoop dat ik word meegevoerd, terug in de tijd, om deze spannende vlucht zelf mee te maken, maar het gebeurt niet. Zittend op mijn bed lees ik hoe Jacoba gezeten op een paard en begeleid door slechts één ridder door het land van Filips is gereisd. De verspieders van de hertog van Bourgondië keken uit naar een koets met groot gevolg. Niemand lette op twee eenzame ruiters. En paardrijden kon Jacoba als de beste. Zo belandde ze uiteindelijk per schip in Engeland.
Bezorgd vraag ik me af of ik wel door de tijd heen bij Jacoba kan komen. Zij is tenslotte in Londen en niet in het Purmerend van 1422... Die gedachte stelt me lichtelijk teleur. Alleen over geschiedenis lezen is lang zo leuk niet als ernaar toe reizen om erin rond te lopen. Misschien moet ik het gewoon proberen en zien wat er gebeurt. Dus lees ik verder over hoe de graafschappen Holland en Zeeland steeds meer in handen van oom Johan kwamen in de periode dat Jacoba ver weg in Engeland zat. Wat lees ik nu? Is ze van plan om met Humphrey te trouwen? De broer van de Engelse koning? Opeens zijn de woorden geweken. Een paar seconden later sta ik midden in de sneeuw voor het hek van een groot paleis. Om mij heen hoor ik overal de Engelse taal. Ik ben in Londen!
Zo gek, daarnet zat ik nog thuis te lezen in mijn warme kamer terwijl de dag net begon, nu sta ik midden in een straat waar het sneeuwt en bijna avond is. Vol verwondering kijk ik om mij heen naar het Londen van 1422. De mensen spoeden zich naar huis, want het is bitter koud. De invallende duisternis maakt de gure wind nog killer. Goed dat ik mijn winterjas aan heb. Ik trek hem dichter om mij heen en staar door het hek naar het riante paleis. Het is Westminster Palace. Ik herken het van de keer dat ik samen met mijn moeder voor een weekendje in Londen was. In dit gebouw wonen al eeuwen en eeuwen de mensen van het Engelse koningshuis. Blijkbaar is Jacoba daar ook. Zij is tenslotte van plan om met een van de prinsen te trouwen. Ik zie alleen geen mogelijkheid om binnen te komen. Het is echter veel te koud om buiten te blijven. In de korte tijd dat ik hier nu sta ben ik al bijna bevroren. Dus ga ik snel op zoek naar warmte.
Even verderop is een kapel. Hoewel ik niet gelovig ben opgevoed, weet ik wel dat iedereen altijd welkom is in zo’n godshuis. Snel loop ik er naar toe en als ik de kleine ruimte betreed zie ik dat er vooraan in de kerk slechts één gelovige zit te bidden. Vanuit de verte denk ik haar al te herkennen. Het is Jacoba, die daar bij de kaarsen op haar knieën zit. Met haar ogen gesloten prevelt ze wat voor zich uit. Ook als ik dichterbij kom is niet te verstaan wat ze zegt. Ik weet niks beters te doen dan naast haar op mijn knieën neer te zinken, alsof ik eveneens vurig in gebed ben, en af te wachten.
Lang duurt het niet. Wanneer Jacoba klaar is en opstaat, hoor ik haar stem. “Jij hier? Wat leuk! Je bent precies op tijd voor mijn huwelijk morgen.” Het is alsof er geen vijf jaar tussen zit en ik de vorige keer niet zomaar plotsklaps zonder waarschuwing verdween. Zo te merken is Jacoba blij dat ze mij weer ziet. Ze begint meteen tegen me aan te praten. Al snel begrijp ik waarom. Hier in Engeland heeft de Hollandse gravin verder weinig bekenden, dus ze vindt het heerlijk om even vertrouwelijk met iemand te kunnen spreken.
Ze neemt me bij de arm en loodst me via een geheime tunnel naar de binnenplaats van het paleis. Dat is fijn, nu hoeven we niet buitenom door de kou. “Waar ben je geweest?” vraagt ze nog wel. “Laatst was ik bij Jan Eggert,” antwoord ik geheel naar waarheid. Jacoba knikt verheugd. “Die arme jongen heeft nu eindelijk ook een liefje waar hij mee gaat trouwen,” weet ze te vertellen. En dan ratelt ze door over haar eigen aanstaande huwelijk waar ze erg vol van is. “Ooit zou ik de koningin van Frankrijk zijn, maar dat ging niet door. Nu mijn eigen erfenis mij ontzegd wordt, hoop ik via Humphrey de koningin van Engeland te worden. Ik zie al helemaal voor me, hoe mijn aanstaande echtgenoot grote legers op de been kan brengen om de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen weer voor mij terug te winnen.”
Eigenlijk geloof ik mijn oren niet. Dat is toch geen manier om over je nieuwe man te spreken? “Ben je wel verliefd?” vraag ik voorzichtig. Jacoba maakt een wegwerpgebaar. “Trouwen doe je niet uit liefde.” Ik hoor de verachting voor zoiets laags als verliefdheid in haar stem. Het is duidelijk dat haar huwelijk met Humphrey morgen vooral uit tactisch oogpunt handig is. Ik voel me heel vreemd als vertrouwelinge aan Jacoba’s arm.
Dan sta ik opeens oog in oog met de Engelse prins himself. Jacoba is met mij regelrecht naar zijn kamer gelopen. Humphrey is een knappe goed gebouwde man die wel een jaar of tien ouder is dan zij. Ik word aan hem voorgesteld als een vriendin uit Holland. Dat is nog eens iets anders dan een hofdame! Daarvan hebben ze er hier overigens genoeg. De mooiste dames lopen overal in het paleis en omcirkelen de prins. Ik zie meteen dat Humphrey zijn ogen niet kan afhouden van één van hen. Morgen zal hij met Jacoba trouwen, terwijl hij verliefd is op één van de hofdames. Het valt zo op dat ik het nu al zie en ik ben pas een paar minuten binnen. Humphrey staat openlijk met het meisje dat Eleonora heet te flirten. Ik word er gewoon onpasselijk van.
Als ik even later weer alleen ben met Jacoba kan ik het niet laten daar meteen iets van te zeggen. Ze wimpelt het weg als onbelangrijk. “En je houdt zelf ook helemaal niet echt van hem.” Met al mijn overredingskracht probeer ik haar te waarschuwen om morgen vooral niet met Humphrey te trouwen - “dat huwelijk wordt niks!” - maar mijn woorden vergaan in een enorm rumoer wanneer er onverwacht een hele groep mensen binnenkomt. Zij stellen zich voor als de broers en zussen van Jacoba. Even ben ik in verwarring. Zij was toch enig kind? Haar ouders hadden toch zestien jaar lang geen erfgenaam gekregen en toen alleen een meisje? Dat klopt, maar nu blijkt dat Jacoba wel vier halfbroers en een halfzus heeft. Haar vader kreeg gewoon kinderen bij andere vrouwen! Geen wonder dat zij het zelf doodnormaal vindt dat haar aanstaande man verliefd is op een ander.
Samen met haar familieleden gaan we dicht bij de open haard zitten, anders is het veel te koud. Het gesprek gaat amper over het huwelijk morgen. De meeste aanwezigen zijn net als Jacoba meer geïnteresseerd in het terugwinnen van hun vaders erfenis. Ik heb best een beetje medelijden met Humphrey en snap dat hij de liefde elders zoekt. Hij wordt alleen gebruikt om oorlog te voeren tegen oom Johan die alles heeft ingepikt.
Op een gegeven moment krijgt het gesprek een andere wending, als het gaat over de vraag of er niet nog andere manieren zijn om van oom Johan af te komen? Hij zou per ongeluk kunnen struikelen en zijn nek breken. Of zo verliefd kunnen worden op een vrouw dat hij het oorlog voeren helemaal vergeet. “Mijn eerste man heeft een giftig harnas cadeau gekregen en zelf was ik bijna doodgestoken.” De manier waarop Jacoba dit zegt heeft iets luchtigs, zodat de stemming jolig wordt, zelfs een beetje melig.
Om de beurt verzinnen haar familieleden een manier om oom Johan te vergiftigen. Iets in zijn eten of zijn drinken doen. Gif in een spuitje van de dokter. Noem maar op. Zo gaan we de kring rond en opeens ben ik aan de beurt. Alle ogen kijken in mijn richting. Ik word er verlegen van. Wat weet ik van vergiftigen? Dat is zo typisch iets van de vijftiende eeuw! Dan schiet mij te binnen dat ik laatst de roman De naam van de roos heb gelezen. Een spannende detective die zich afspeelt in de middeleeuwen. Daarin werden de monniken vergiftigd door iemand die gif aan de hoekjes van de pagina’s van hun boeken had gesmeerd. Iedere keer als de monniken aan hun vingers likten om de bladzijde om te slaan kregen ze een klein beetje binnen. Als ik over dit verhaal vertel, vinden de anderen mijn idee geniaal. Ze knikken vol bewondering en geven mij verschillende complimenten, hoe ik ook roep dat niet ik maar de schrijver Umberto Eco het heeft verzonnen. Toch geniet ik van hun bevestiging.
Niet lang daarna breken we op. Morgen wordt het een drukke dag. Dan is het 30 november 1422 en zullen Humphrey en Jacoba trouwen. Toch word ik er niet echt blij van en wanneer ik alleen achterblijf met de aanstaande bruid probeer ik haar op andere gedachten te brengen, maar dat is niet mogelijk. “Je lijkt mijn moeder wel,” roept ze boos. “Die zegt ook steeds dat ik helemaal niet kan trouwen omdat ik officieel nog de vrouw ben van Jan van Brabant. Zeker nu de paus nog steeds geen toestemming heeft gegeven om mijn huwelijk met hem te ontbinden. Het kan me allemaal niks schelen. Ik doe het lekker toch!” Daarmee vertrekt ze naar haar slaapkamer en laat mij alleen in de ontvangstruimte achter.
Ik kijk om me heen. Er staat in deze ruimte nergens een bed. Het vuur in de haard is bijna gedoofd en geeft amper nog warmte af. Over een paar uur zal het hier ijskoud zijn. Waar moet ik slapen? Gewoon op de grond?? Opeens heb ik niet meer zo’n zin om getuige te zijn van het feest morgen. Eerst leek het mij leuk om een heuse koninklijke Engelse bruiloft bij te wonen, maar op deze manier vind ik er niets meer aan en besluit terug te gaan naar huis.
Met reeds verkleumde vingers haal ik het boek uit mijn binnenzak. Een klein kriebeltje in mijn maagstreek laat me weten dat het toch altijd weer even spannend is of het echt zal lukken om thuis te komen. Voorzichtig leg ik mijn koude hand op het nog koudere glas. Dan ga ik! Terug naar de herfstvakantie in Nederland.
Mijn moeder zit al met eten te wachten. “Je sliep,” zegt ze. “Ik heb je maar laten slapen, je had het blijkbaar nodig.” Zelf heeft ze al gegeten en kijkt toe hoe ik de koud geworden broccolistamppot naar binnen werk. “Vind jij dat je verliefd moet zijn om te kunnen trouwen?” vraag ik. Mijn moeder schrikt zichtbaar en verslikt zich bijna in haar slok wijn. “Ik weet dat je het zwaar te pakken hebt van Milan, maar denken jullie nu echt al aan trouwen? Ben je soms zwanger??” Ik schiet in de lach en stel haar gerust. Als ze weer een beetje van de schrik is bekomen, hebben we een mooi gesprek over hoe verliefd zij op mijn vader was toen ze trouwden. En hij op haar.
Die avond in mijn bed vraag ik me af hoe dat zit met Milan en mij. Volgens mij ben ik echt verliefd, alleen durf ik dat niet toe te geven uit angst afgewezen te worden.