Hoofdstuk 1: Een raadselachtig boek

De dag begon als elke andere dag. Ik ging naar school en zat daarna de hele middag in de bibliotheek te lezen, gewoon zoals ik anders ook altijd doe. Niets wees erop dat mijn leven al gauw in een bloedstollend avontuur zou veranderen en toch was dat precies wat er gebeurde.

 

 

 

Mijn moeder werkt gewoonlijk alle dagen tot vijf uur op een kantoor, dus als ik ‘s middags uit school kom is er niemand thuis. Soms ga ik nog even met een klasgenootje mee, maar meestal kruip ik in de grote leren kuipstoel van de stadsbibliotheek. Daar nestel ik me heerlijk in de zachte kussens en lees alle mooie boeken die ik maar kan vinden. Het is een rustig hoekje. In het begin viel de bibliothecaresse mij nog weleens lastig met vragen. Gelukkig is zij inmiddels aan mij gewend, al blijft het een raar mens met haar scherpe neus en grijze knot.

Met dank aan Kees van Eunen die deze illustratie speciaal voor mij bewerkte! Zie voor meer prachtig werk van deze illustrator: https://kaboutersvankees.wordpress.com/blog/

Ook vandaag zoek ik een mooi boek. Lekker dik voor in de herfstvakantie. Nog één dag naar school en dan heb ik een hele week vrij. Op zoek naar een spannend verhaal om mij de lange dagen door te helpen loop ik door de bibliotheek. Met mijn ogen speur ik langs de kasten met romantische verhalen en avonturenromans. Er zitten geen titels tussen die mij aanspreken, dus loop ik door. Planken vol met boeken voor volwassenen, toneelstukken, poëzie - het trekt mij allemaal niet.
Aan het eind van de leeszaal, in de verste hoek bij de afdeling geschiedenis waar ik zelden kom, struikel ik bijna over een groot boek dat zomaar midden in het gangpad rondslingert. Ik heb het helemaal niet zien liggen omdat het hier zo donker is. Niemand heeft ooit de moeite genomen om op deze plek een lampje op te hangen. Blijkbaar vinden anderen het onderwerp geschiedenis net zo saai als ik.

Nog half in gedachten buk ik om het gevallen boek op te rapen. Het is zwaar. Oude kaarten lees ik op de kaft. Wat gevaarlijk dat zo’n dik boek in een donker hoekje op grond rondzwerft, ik had mijn nek wel kunnen breken! Snel kijk ik naar het signatuur op de rug om te zien waar dit exemplaar thuishoort. Het is niet moeilijk om zijn plaats terug te vinden, want op de onderste plank is een gapend gat zichtbaar precies even groot als dit boek. Het glijdt met gemak terug op zijn plek tussen andere oude geschiedenisboeken. Alleen halverwege stuit het op weerstand. Hoe ik ook duw, het boek met oude kaarten kan niet verder de kast in. De kaft steekt nog minstens een volle handbreedte uit.
Lichtelijk geïrriteerd haal ik het boek van zijn plek en hurk voor de kast, terwijl ik de zware band met kaarten terugleg op de grond. Alle boeken op de laagste plank zijn oud en zitten onder het stof. Vlak voordat ik weg wil lopen en de boel de boel wil laten zie ik achter in de kast iets glimmen. Juist doordat het hier zo donker is valt die schittering extra op en wekt mijn nieuwsgierigheid. Voorzichtig steek ik mijn hand in het zwarte gat waar het boek met oude kaarten hoort te staan. Even houd ik in en griezel bij de gedachte dat het schijnsel misschien komt door de weerkaatsing in de ogen van een spin. Er zit hier onder in de kast spinrag genoeg.

Dan verman ik me. Geen spin ter wereld kan zo’n dik boek tegenhouden. Dus houd ik mijn adem in, sluit mijn ogen en schuif met mijn hand over de plank door de smalle opening steeds dieper de kast in, totdat ik op iets hards stuit. Voorzichtig voel ik met mijn vingers aan het ding dat daar ligt. Het oppervlak is ruw en ribbelig. Met moeite krijg ik enige grip. Pas na de derde keer hard trekken geeft het ding mee, schiet de kast uit en rolt op de grond. Zelf verlies ik mijn evenwicht en val achterover op mijn rug.
Eerlijk gezegd ben ik wel een beetje teleurgesteld wanneer ik overeind kom en mijn opgedolven schat bekijk. Het is een oud boek. De bladeren liggen los. De kaft van ruw linnen is half vergaan. Op de voorkant zit een glimmend medaillon dat waarschijnlijk het schijnsel heeft veroorzaakt. Mijn eerste indruk is dat dit boek over geschiedenis zo weinig wordt uitgeleend dat het ongemerkt achter op de plank terecht is gekomen. Dat moet wel een oersaai boek zijn! Dus waarom neem ik het dan in godsnaam mee?? Maar dat doe ik toch.

Ter verdediging kan ik alleen aanvoeren dat net op het moment dat ik het boek wil terugzetten op dringende toon door de luidsprekers schalt dat de bibliotheek nu echt gaat sluiten. Er is geen tijd meer om nog een ander boek te zoeken. Natuurlijk is dat geen goede reden om dan maar het meest saaie, stoffige en vergeten verhaal mee te nemen. Alleen heb ik toevallig dit exemplaar in mijn hand. Snel ren naar de uitgang voordat ze mij per ongeluk de hele nacht in de bibliotheek opsluiten.
De bibliothecaresse zit rustig achter de uitleenbalie alsof ze weet dat er nog één klant een boek komt lenen. Alle andere bezoekers zijn al naar buiten. Met een oplettende blik kijkt de dame met het grijze knotje mij over de rand van haar leesbril aan. “Eindelijk gevonden?” vraagt ze met een nasale stem en steekt haar hand uit om het boek van mij aan te pakken. “De bladen liggen een beetje los”, zeg ik verontschuldigend. Ze knikt. “Dat hoort zo.” Hoort dat zo? Bij een boek uit de bibliotheek?? Ik ben te verbaasd om te reageren.
Met een zwierig gebaar geeft de bibliothecaresse het oude boek aan mij terug. “Voor de komende maand is het van jou. Bewaak het met je leven.” Ze leest de verbijsterde blik in mijn ogen en glimlacht mysterieus. Wat is het toch een raar mens! Ik gris het boek uit haar handen, loop zo snel ik kan door de uitgang naar buiten, sla linksaf en zet het op een lopen.
De bibliotheek van Purmerend ligt net buiten het oude stadshart waar ik woon. Het is al laat op de dag, dat merk ik aan de drukte buiten en aan de stand van de zon. Mijn moeder zit waarschijnlijk allang met het eten te wachten. Ik mag ‘s middags altijd mijn eigen gang gaan als ik maar op tijd thuiskom voor het avondeten. Ze zal wel boos zijn nu zij niet weet waar ik uithang. Haastig ren ik onder de spoorbaan door en volg de Purmersteenweg tot aan de bocht. Daar sla ik links af de hoek om. Midden op het grote plein van de Koemarkt moet ik even stoppen met hollen om uit te hijgen.

In een iets langzamer tempo, maar nog steeds zo snel als ik kan, loop ik door de Dubbele Buurt via de Breedstraat naar de Kaasmarkt. Halverwege dit plein, tussen de kerk en het stadhuis, zie ik ons huis aan de Padjedijk al liggen. We wonen boven de bakker. Hoewel de winkel van Harry de Groot al gesloten is, ruik ik op de trap naar boven toch de vage geur van vers gebakken brood. Nog voordat ik helemaal boven ben, vliegt de deur van onze woning open. Mijn moeder verschijnt met hoogrode konen in de opening. Waar ik toch al die tijd bleef?! Ze heeft zich duidelijk zorgen gemaakt. “In de bibliotheek,” zeg ik en glip langs haar heen naar binnen. “Ik heb je eindeloos geprobeerd te bereiken, maar hij ging steeds direct op voicemail.” Ik haal mijn mobiele telefoon uit mijn jaszak en check de batterij. “Hij is leeg,” toon ik haar de dode mobiel en leg hem aan de oplader in het stopcontact.
De tafel is gedekt. Zelfs de pannen staan al klaar. Terwijl mijn moeder vertelt hoe ongerust ze is geweest, gooi ik snel mijn jas en tas op een stoel en ga aan tafel zitten. “Toen je na een uur nog niet opnam, heb ik doodongerust wel vijf vriendinnen gebeld.” Haar stem trilt en met een verwijtende blik schept ze mijn bord vol. Het eten is inmiddels verpieterd en koud geworden. Eerlijk gezegd vind ik mijn moeders reactie zwaar overdreven. Blijkbaar heeft ze vandaag een spannende vergadering gehad op haar werk. Dan kan ze nooit veel hebben. De storm zal wel weer voorbijtrekken, denk ik lijdzaam en stop een papperige aardappel in mijn mond.

“Zelfs Milan wist niet waar je was.” Als door een hond gebeten kijk ik op. “Milan?...?? Hoe kom jij aan zijn nummer?!” Ik merk dat ik nu ook boos word. Natuurlijk, ik ben te laat thuisgekomen. Dat was dom van mij en ik beloof voortaan beter op de tijd te letten. Maar dat geeft haar nog niet het recht om Milan te bellen!
Milan is sinds kort mijn vriendje of iets wat daarop lijkt. Of misschien ook wel niet, wie zal het zeggen? We draaien al een paar weken om elkaar heen en vinden elkaar volgens mij stiekem wel leuk. Zeker weten doe ik dat nog niet en nu heeft mijn moeder hem zomaar gebeld. In mijn kamer is ze door al mijn spullen gegaan en vond in de bureaula een lijst met daarop de adressen en telefoonnummers van alle leerlingen uit mijn klas. Ik krijg het ontzettend heet. In diezelfde la ligt ook mijn dagboek en daarin schrijf ik niet altijd even vriendelijk over mijn moeder. Natuurlijk houd ik van haar, maar soms kan ik haar wel schieten, zoals nu.
Moeders zijn rare wezens. Zij beweert dat ze nooit mijn privacy zou schenden door in een dagboek te lezen, terwijl ze wel in mijn
bureaula snuffelt en doodleuk mijn vriendje opbelt! “Wat zei hij?” wil ik weten en stop ondertussen drie slappe sperziebonen in mijn mond. “Ik kreeg zijn moeder aan de lijn. Die zei dat Milan niet aanwezig was.” Ik knik en neem een grote hap van mijn gehaktbal. Op die officiële lijst van school staan de nummers van onze huistelefoons. Mijn moeder heeft gelukkig niet naar Milans mobiel kunnen bellen.
“Aardige vrouw trouwens. Ik heb nog een tijdje met haar zitten praten.” Mijn kaken stoppen met kauwen. Vol ongeloof staar ik naar het gezicht aan de andere kant van de tafel. Die donkere ogen en die bleke huid als ze moe is zijn mij zo vertrouwd en toch lijkt het een vreemde vrouw die daar zit. Zelfvoldaan over een gezellig gesprekje met de moeder van een vriend die ik nog niet eens heb! Begrijpt ze dan echt niets?! Ik kan het niet laten om erop te reageren. De gehaktbal zit in de weg, maar ik neem geen tijd om hem door te slikken. Het is brutaal, dat weet ik. Toch houd ik mij niet in. Ze heeft de moeder van Milan niet te bellen en daarmee uit!
Mijn moeder ziet het probleem niet en ik kan het haar niet duidelijk maken. Hoe ik ook huil en dreig, het valt haar niet aan haar verstand te peuteren dat ze in mijn ogen te ver is gegaan. Zij wordt nog kwader dan ze al was. Het eind van het liedje is dat ze mij nog voordat we helemaal klaar zijn met eten zonder toetje naar mijn kamer stuurt. En als ik kwaad wegloop roept ze mij nog na dat ik mijn troep moet opruimen.
In het voorbijgaan grijp ik mijn jas en tas van de stoel, sla mijn slaapkamerdeur met een harde klap dicht en smijt de spullen op het bed. De helft van de inhoud van mijn tas valt op de grond. Boeken en schriften. Mijn pennen en gum rollen alle kanten op. Ik let er niet op en plof chagrijnig op mijn bed neer. De hele avond moet ik voor straf op mijn kamer blijven. Wat onrechtvaardig!
Opeens wordt mijn oog getroffen door iets glimmends. Het is het medaillon op het boek dat ik vandaag in de bibliotheek vond. Nieuwsgierig pak ik het oude boek op om het beter te bekijken. Midden op de kaft prijkt een ovaal prentje beschermd door een glazen plaatje. Daarbinnen kijkt het gezicht van een meisje mij strak aan. Ze heeft een grote neus, een brede kaak en scherpe smalle lippen. Het is geen mooie vrouw. Eigenlijk kan ik alleen aan haar hoofddeksel zien dat ze een meisje is. De kap op haar hoofd heeft twee enorme punten waarover een prachtige sluier gedrapeerd zit. Waarschijnlijk is de afbeelding geschilderd, maar de jonge vrouw daarop lijkt wel echt als op een foto. Ik schat haar van mijn eigen leeftijd, een jaar of vijftien, zestien. Geen idee wie zij is. Op de buitenkant van het boek staat niets geschreven. Geen titel, geen auteur. Alleen die verweerde linnen kaft en dat stralende medaillon, die met elkaar een vreemd contrast vormen.
Ik ga op mijn bed zitten en sla het boek open. Ook van binnen ontbreekt alle informatie. Nergens kan ik vinden waar het verhaal over gaat of wie het geschreven heeft. Tussen de twee harde kaften liggen alleen een aantal volgeschreven losse bladeren met jaartallen erboven. Wat een vreemd boek! Het lijkt wel met de hand geschreven. Er staan helemaal geen plaatjes in, enkel zo’n jaartal en dan een lap tekst in een zwierig regelmatig handschrift. De ruzie met mijn moeder lijkt even helemaal vergeten door de aantrekkingskracht die dit mysterieuze boek op mij heeft.
De bladzijden liggen op volgorde, zo schijnt het, want de jaartallen lopen op: 1075, 1230, 1507, 1688 en zo verder. Voorzichtig blader ik terug naar het eerste vel. De pagina’s voelen bros als de kletskoppen van de bakker beneden. Hun oppervlakte voelt net zo ruw en ribbelig, maar lijken bij de minste druk wel te kunnen breken. Ze ruiken echter lang niet zo lekker als die zoete koekjes, eerder muf en verweerd.

Met het boek op schoot nestel ik mij in het kussen tegen de muur en probeer de handgeschreven letters te lezen. Dat valt mee. “Eens waren de bossen en weilanden van Noord-Holland niet veel meer dan onherbergzaam moerasgebied,” staat er onder het kopje 1075 te lezen. Dat dacht ik al, saaie geschiedenis. Morgen zal ik na school snel een ander boek halen in de bibliotheek om de herfstvakantie mee door te komen. Maar vanavond moet ik het hiermee doen. Er is geen tv op mijn kamer en alle andere boeken heb ik al duizendmaal gelezen. Dus buig ik mij opnieuw over die vreemde tekst en leer dat het IJsselmeer vroeger geen water was, maar land. Totdat er op een dag een stormvloed kwam. De Noordzee spoelde met geweld over heel het noorden van Nederland, waardoor verschillende dorpen voorgoed onder water verdwenen.
Terwijl ik aandachtig lees beginnen de woorden opeens voor mijn ogen te bewegen. Word ik moe? Het is nog vroeg in de avond. Ik wrijf over mijn oogleden en probeer verder te lezen, maar de letters dansen in hun zinnen. Het is net alsof ze allemaal vanuit het midden van de bladzijde naar de rand van de pagina willen kruipen. Tegelijkertijd trekt er een witte mist op vanuit het boek. Dat kan toch niet?! Ik schud met mijn hoofd en knipper met mijn ogen. Als ik daarna om mij heen kijk ben ik omhuld door een dichte mist. Plotseling voel ik een koude windvlaag. Het lijkt wel alsof ik buiten zit met mijn knieën nog opgetrokken en het boek nog steeds op schoot. Maar waar is mijn bed?
Met mijn rechterhand voel ik voorzichtig naast me. Daar is het hard en nat. Dit is geen donzen dekbed, maar vochtig mos! Achter mijn rug is mijn zachte kussen vervangen door een boom. Ik voel de harde stam prikken door mijn shirt en zelfs zijn wortels groeien nat en dik onder mijn billen. Wat is er gebeurd??
Totaal in de war sta ik op. Daardoor lijkt de mist te verdwijnen en kan ik zien dat ik werkelijk buiten sta. Midden in een uitgestrekt gebied vol water en rietkragen. De zon hangt laag boven de horizon. Waar ben ik? Zover als ik kan kijken is er geen huis te bekennen. Hier en daar vliegt een vogel, maar verder is er geen mens te zien. Ik word bang. Dat ik niet droom vertelt mijn natte broek me en mijn haren die wapperen in de wind. Daar sta ik dan. Zomaar opeens bevind ik mij werkelijk in de wereld waar ik net nog over las. Wat moet ik doen? Is dit het Purmerend van 1075? Hoe kan dat in godsnaam waar zijn?! Wat nu? Moet ik hier voor altijd blijven??
De zon gaat bijna onder en ik krijg het hartstikke koud hier buiten zonder jas. Waar kan ik naartoe? Het boek heb ik nog steeds in mijn hand. Ik kijk ernaar. Op de voorkant schittert het medaillon in de laatste zonnestralen. Van achter glas staren de ogen van het onbekende meisje mij recht aan. “Wie ben jij?” vraag ik hardop. “Kun jij mij misschien helpen?” Met mijn vingertoppen wrijf ik over het glas. In de verte meen ik een piepend geluid te horen.